Voorburg
Voorburch was omstreeks 1636 een aanzienlijk en lang gerekt dorp dat idyllisch gelegen was langs de Vliet, toen nog West Vliet genoemd. Voorburg telde in dat jaar ongeveer 230 huizen en bij benadering een kleine 1400 inwoners. Het dorp was geliefd geworden onder de hoge ambtenaren die werkzaam waren in het naburige Die Haghe (Den Haag) en welvarende kooplieden vanwege de rust en de landelijk omgeving en de goede verbindingen met Den Haag. Vanaf het eind van de zestiende eeuw waren er in de directe omgeving van Voorburg langs de Vliet en langs de Achterwech nieuwe buitenplaatsen gebouwd en waren de oude riddersteden verbouwd tot nieuwe lusthoven, zoals het Huis te Binckhorst met een hoge vierkante toren. Aan de westzijde van het dorp bevond zich de hofstede De Werve met een sierlijke koepeltoren en een groot buitenhof. Ook de nieuwe hofstede Duijvestein, gebouwd in 1606, gaf de status van de bewoners aan. De polder Tedingerbroek (Teilingher Broeck) ten oosten van de Vliet scheidde Voorburg en Nootdorp. Ook in die polder bevonden zich ook enkele aanzienlijke buitenplaatsen.
De welvarende nieuwe inwoners van Voorburg droegen bij aan de economische ontwikkeling van Voorburg: in die tijd telde de plaats relatief veel hoveniers en tuinlieden.
Voorburg lag gunstig langs de belangrijkste verkeersroute tussen Delft en Leiden (Leyden), die beide een belangrijke streekfunctie vervulden. De scheepvaart over de Vliet was redelijk intensief mede door de activiteiten van de VOC in Delft. Grote schepen konden echter geen gebruik maken van de Vliet: deze was niet alleen ondiep, maar veel bruggen en de lastig te nemen Leijdsche dam in de Vliet, ten noordoosten van Voorburg bij Stompwijk, vormden een belemmering. Er liepen besprekingen tussen Delft en Leiden om (weer[1]) sluizen in de Vliet aan te brengen.
Delft was toen een belangrijk handelscentrum, terwijl Leiden naast haar belangrijke economische betekenis als eerste universiteitsstad een belangrijke positie in de wetenschappelijke wereld had gekregen. De Hortus van Leiden trok niet alleen botanici maar ook kunstenaars. De verbindingen waren goed: de schuiteveren verzorgden met trekschuiten de vaste verbindingen met die steden en met Amsterdam voor personen en goederen volgens een strakke dienstregeling. De betrokken stadsbesturen hadden daarover overeenkomsten afgesloten. Vanaf 1601 reden er geregeld postkoetsen tussen de steden.
Het naburige Den Haag, vanuit Voorburg maar een half uur gaans, kon worden bereikt via voor die tijd goede wegen of via de Trekvliet. Den Haag was toen al uitgegroeid tot hét bestuurlijke centrum van Holland.
[1] De oude sluizen waren in 1492 door Dordrecht en Gouda vernield.